Moeilijke weertermen

Moeilijke weertermen

Home

 Soms hoor je onze weervrouw of weerman moeilijke woorden uitspreken zoals occlusiefronten, cyclonale beweging of diffractie. In deze rubriek proberen we deze moeilijke begrippen kort te verklaren. Indien er meer informatie op de site te vinden is, wordt hier ook naar verwezen.

Klik op de eerste letter in de tabel hieronder. De moeilijke weertermen zijn alfabetisch verzameld.

A B C D E F G H I J K L M

N

O P Q R S T U V W X Y Z

A

absolute vochtigheid: Het volume waterdamp in een bepaalde hoeveelheid lucht.

ACM's (algemene circulatiemodellen): Een computersimulatie die globale weerpatronen nabootst en gebruikt kan worden om onweers veranderingen te voorspellen.

Naar het begin van deze pagina.

 

B

bioom: Grote ecosystemen van planten en dieren die zijn aangepast aan een speciaal klimaat en een speciale bodemgesteldheid.

broeikaseffect: Algemene opwarming van de temperatuur op aarde veroorzaakt door bepaalde gassen in de atmosfeer. Deze 'broeikasgassen' maken het mogelijk dat zonlicht direct in contact komt met het aardoppervlak, waar het geabsorbeerd wordt en teruggestraald wordt als hitte. Deze gassen absorberen dan de teruggestraalde warmte en reflecteren die terug naar het aardoppervlak.

Naar het begin van deze pagina.

 

C

CFK's (chloorfluorkoolwaterstoffen): Gassen die vrijkomen uit industriële processen. CFK's kunnen in de hoogste regionen van de atmosfeer terechtkomen waar ze de ozonlaag afbreken.

cirruswolk: Een witte, uit fijne 'draden' bestaande wolk die bestaat uit ijskristallen en in de hoogste regionen van de atmosfeer voorkomt.

coalescentie: De samensmelting van kleine waterdruppels in een wolk om grotere waterdruppels te vormen die uiteindelijk als regendruppels de aarde zullen bereiken.

condensatie: De vorming van vloeibaar water uit waterdamp. Condensatie ontstaat wanneer vochtige lucht zijn dauwpunt bereikt en in contact komt met een vast oppervlak of met condensatiekernen.

condensatiekernen: Minuscule deeltjes die in de lucht zweven, zoals kristalletjes zeezout en stofdeeltjes uit de natuur of door luchtvervuiling, waarop waterdamp op grote hoogte kan condenseren.

convectie: Het opstijgen van een luchtmassa als gevolg van opwarming door land of zee. Wanneer de lucht opstijgt, kan er condensatie optreden en kunnen er wolken worden gevormd.

Coriolis-effect: De neiging van een vrij bewegend object om een kromme baan te volgen ten opzicht van de aardrotatie (met de wijzers van de klok mee op het noorderlijk halfrond; tegen de wijzers op het zuidelijk halfrond). Weersystemen bewegen volgens dit effect.

cumuliforme wolk: Een wolk gevormd door convectie die aan de onderkant vlak lijkt met ronde uitstulpingen aan de top. Het is de kenmerkende vorm van cumulus-, altocumulus- en stratocumuluswolken.

cumulonimbuswolk: Een cumuliforme wolk, de grootste in de atmosfeer, die vaak ook onweer produceert. Wanneer de top van deze wolk bekroond wordt met een cirruswolk lijkt ze op een gigantisch aambeeld.

cyclonale beweging: De vorming van een lagedruksysteem in de onderste lagen van de atmosfeer, waardoor cyclonen gevormd worden.

cycloon: Een roterende (ronddraaiende) luchtmassa waarbij de luchtdruk naar het centrum toe afneemt. Op het noorderlijk halfrond waaien deze winden tegen de wijzers van de klok in; op het zuidelijk halfrond waaien ze met de wijzers mee.

Naar het begin van deze pagina.

 

D

dauwpunt: Lucht moet bij ongewijzigde luchtdruk tot dit temperatuurniveau worden afgkoeld om deze te verzadigen, met condensatie als gevolg.

depositie: Neerslaan van gassen en aërosolen uit de lucht op het aardoppervlak. Ook het neerslaan van radioactieve deeltjes uit de lucht wordt depositie genoemd. Wanneer het neerslaan bij droog weer gebeurt, heet dat droge depositie. Tijdens neerslag wordt het natte depositie genoemd.

depressie: Lagedrukgebied.

diffractie: De buiging van licht langs de rand van een voorwerp veroorzaakt gekleurde ringen die kransen worden genoemd.

doctor: Lokale wind in Australië. Het is een typische zeewind, die aan de in zuidoosten gelegen kusten van West-Australië waait.

dramwinden: Lokale wind in het zuiden van Frankrijk. Het is een koude noordwestenwind, die langs de Pyreneeën bij Perpignan waait met mistralkenmerken.

drizzle: Engels woord voor motregen.

Naar het begin van deze pagina.

E

El Niño: Een warme equatoriale zeestroming die zuidwaarts stroomt naar het noordwesten van Zuid-Amerika. Bij een sterke en constante stroming kan dit veranderingen in het neerslag- en temparatuurpatroon teweegbrengen in bepaalde gebieden.

Naar het begin van deze pagina.

 

F

frontsystemen: De wisselwerking tussen luchtmassa's van verschillende temperatuur en vochtigheidsgraad, die het weer 'veroorzaakt'.

Naar het begin van deze pagina.

 

G

gemiddelde breedten: Deze regio's liggen tussen de noordpoolcirkel en de kreeftskeerkring enerzijds (= het grootste deel van Noord-Amerika en Europa) en tussen de zuidpoolcirkel en de steenbokskeerkring anderzijds. Deze gebieden kennen in de meeste gevallen gematigde klimaten.

geostationaire satelliet: Een satelliet die zich altijd boven hetzelfde punt op de evenaar van de aarde bevindt. Veel van deze satellieten worden voor waarnemingen van het weer gebruikt. De satelliet lijkt stationair in de lucht te hangen op een hoogte 35.900 km, omdat de omloopsnelheid gelijk is aan de rotatiesnelheid van de aarde.

Naar het begin van deze pagina.

 

H

Hadleycel: De cirkelvormige luchtstromingen ten noorden en ten zuiden van de evenaar. Warme lucht stijgt bij de evenaar op, stroomt op grote hoogte weg, daalt bij de keerkringen en stroomt langs de grond weer naar de evenaar terug.

hogedruksystemen: Een gebied met hoge luchtdruk dat op het noorderlijk halfrond met de wijzers van de klok mee draait en in het zuiden (onder de evenaar) tegen de wijzers in.

Naar het begin van deze pagina.

I

infrarode straling: Straling die warmte vervoert. Infrarode straling kan in mist en wolken doordringen en wordt vaak gebruikt om satellietfoto's te maken.

isobaar: Een lijn op een weerkaart die verschillende punten met gelijke luchtdruk met elkaar verbindt. Hiermee kunnen zowel hoge- als lagedruksystemen worden afgebakend. Wanneer isobaren dicht tegen elkaar aanliggen, duidt dit op krachtige winden in een bepaald gebied.

Naar het begin van deze pagina.

K

koolstofdioxyde: Een gas dat in kleine hoeveelheden in de atmosfeer wordt aangetroffen. Het heeft geen kleur of geur. Een teveel aan koolstofdioxide veroorzaakt de opwarming van de aardbol.

koudefront: De buitenste rand van een aankomende massa koude lucht. Wanneer dit front een massa minder dichte warme lucht ontmoet, veroorzaakt dit onstabiliteit, dikwijls met zware regen als gevolg. Op een weerkaart wordt een koudefront voorgesteld als een lijn met driehoekjes aan één zijde.

Naar het begin van deze pagina.

 

L

lage breedten: Die regio's die het dichtst bij de evenaar liggen (ten zuiden van de kreeftskeerkring en ten noorden van de steenbokskeerkring) waar de zon bijna loodrecht aan de hemel staat en de daarmee gepaard gaande hitte zeer intens is. Deze gebieden kenmerken warme tot hete klimaten.

lagedruksystemen: Een weersysteem waarbij de luchtdruk daalt naar het centrum toe. Dit systeem ontstaat meestal wanneer een warme luchtmassa opgestuwd wordt door koude lucht. Dergelijke systemen gaan vaak gepaard met wisselvallig weer.

latente warmte: Warmte die geadsorbeerd (opgenomen) wordt of vrijkomt wanneer watermoleculen van toestand veranderen. Latente warmte wordt opgenomen (zodat de omgevingafkoelt) wanneer watermoleculen veranderen van ijs in water, van water in waterdamp of van ijs in waterdamp. Latente warmte komt vrij (zodat de omgeveving opwarmt) wanneer watermoleculen veranderen van waterdamp in water, van water in ijs en van waterdamp in ijs.

lichtbreking: De verandering van richting van een lichtstraal wanneer het onder een bepaalde hoek passeert van een massa in een andere massa met verschillende dichtheid. Lichtbreking leidt ertoe dat een lichtstraal zich opdeelt in de verschillende kleuren waaruit ze bestaat.

luchtdruk: Ook atmosferische druk of barometerdruk genoemd. Het gewicht van de atmosfeer op een deel van het aardoppervlak. Veranderingen in het weerpatroon gaan vaak gepaard met luchtdrukveranderingen. De luchtdruk wordt uitgedrukt in milibar of hectopascal.

Naar het begin van deze pagina.

 

M

microklimaat: Een locale variatie binnen het normale klimaat van een bepaald gebied, met verschillen in temperatuur en vochtigheidsgraad, die veroorzaakt worden door de topografie, de vegetatie of de nabijheid van water of stedelijke gebieden.

Naar het begin van deze pagina.

 

N

neerslag: Vocht in de vorm van waterdruppels of ijskristallen die groot en zwaar genoeg zijn om vanuit wolken naar de aarde te vallen.

neerwaartse stroming: Luchtstroom veroorzaakt door de daling van een afkoelende luchtkolom. Dit kan sterke winden en zware regen tot gevolg hebben.

Naar het begin van deze pagina.

 

O

occlusiefronten: Het samengaan van twee frontsystemen, gewoonlijk wanneer een koudefront wordt ingehaald door een warmtefront. Een occlusiefront wordt vaak geassocieerd met een lagedruksysteem.

onderkoelde druppels: Waterdruppels die afgekoeld zijn tot onder het vriespunt, maar zich nog altijd in vloeibare toestand bevinden.

onstabiliteit: Een toestand waarbij de temperatuur van een opstijgende luchtstroom altijd warmer is dan de omringende lucht. Gevolg is dat die luchtstroom blijft stijgen, soms zelfs tot in de tropopauze.

opwaartse stroming: Elke beweging van de lucht van het aardoppervlak weg. De sterkste vorm ervan komt voor tijdens onweer.

opwarming van de aarde: Een algemene stijging van de temperatuur van de aardatmosfeer.

orkaan: De term wordt gebruikt in Noord-Amerika en in de Caraïben voor een zeer krachtige lagedrukcel uit de tropen waarin windsnelheden van 118 km per uur kunnen bereikt worden. Een orkaan kan op grote schaal windschade en overstromingen veroorzaken

ozon: Een gas dat het grootste deel van de schadelijke ultraviolette stralen van het zonlicht absorbeert en warmteverlies van de aarde tegengaat. Het komt voor in een dunne laag in de stratosfeer en is een belangrijk onderdeel van de fotochemische smog.

Naar het begin van deze pagina.

 

P

Naar het begin van deze pagina.

Q

Naar het begin van deze pagina.

 

R

relatieve vochtigheid: De hoeveelheid vochtigheid in de lucht bij een bepaalde temperatuur vergeleken met de maximale vochtigheid die deze luchtmassa kan bevatten bij dezelfde temperatuur, uitgedrukt in percentages.

Naar het begin van deze pagina.

 

S

stabiliteit: De toestand waarbij een warme luchtmassa afkoelt tot de temperatuur van de omringende lucht en dus ophoudt met stijgen.

stormvloed: Een muur van zeewater die naar boven getrokken wordt door de lage druk onder een orkaan. Wanneer de orkaan de kust bereikt kan ze enorme golven en serieuze schade veroorzaken

straalstroom: Stromen van snel bewegende lucht in de bovenste lagen van de troposfeer. Op gemiddelde breedten zijn straalstromen het sterkst in de winter.

stratiforme wolken: Een wolk met een vlak, gelaagd uiterlijk. Het is de kenmerkende vorm van stratus-, stratocumulus- en altocumuluswolken.

stratosfeer: De laag van de atmosfeer die zich uitstrekt vanaf de tropopauze (op ongeveer 10 km hoogte) tot aan de stratopauze (op ongeveer 50 km hoogte), net beneden de mesosfeer. Hier bevindt zich ook de ozonlaag.

sublimatie: De verandering van waterdamp in ijs of omgekeerd, zonder het vloeibare stadium te passeren.

synoptische weersverwachting: Weersvoorspelling gebaseerd op de analyse van weerkaarten waarin gelijktijdige gegevens uit waarnemingen vanop het aardopppervlak zijn verwerkt, die een zo groot mogelijk gebied bestrijken.

Naar het begin van deze pagina.

T

temperatuursinversie: Een atmosferische toestand waarbij een laag warme lucht over koude lucht aan de oppervlakte heenschuift. Dit heeft een verticale vermenging van de luchtlagen tot gevolg en leidt vaak tot smog in stedelijke gebieden.

tropische cycloon: De naam die gegeven wordt aan een orkaan in Australië en landen rond de Indische oceaan.

tropopauze: Een laag van de atmosfeer die begint op 10 kilometer hoogte en het overgangsgebied vormt tussen de troposfeer en de stratosfeer. De temperatuur houdt er op met dalen naarmate de hoogte vordert.

troposfeer: Een laag van de atmosfeer die begint bij het aardoppervlak en 10 kilometer hoger eindigt.

tyfoon: De naam die aan een orkaan gegeven wordt in het noordwestelijk deel van de Grote Oceaan en in China.

Naar het begin van deze pagina.

 

U

Uberre: Lokale wind in Zwitserland aan het Meer van Neuchâtel. Het is een warme valwind met duidelijke föhneigenschappen.

Uitloper: Secundair hogedrukgebied. Het is een uitstulping die vastzit aan een groot hogedrukgebeid en bovendien alle kenmerken heeft van een hogedrukgebied.

ultraviolette straling: Onzichtbare stralen die in zonlicht voorkomen. Ultraviolette straling heeft een golflengte die iets korter is dan die van violet licht. Ze zorgt ervoor dat onze huid bruin wordt.

Unterwind: Lokale wind in Oostenrijk. Het is een bergwind in Sakkammergat nabij Salzburg. De tegenovergestelde dalwind is Oberwind.

Naar het begin van deze pagina.

 

V

verdamping: Het proces waarbij een vloeistof ( bv water) verandert in een gas (bv waterdamp).

verzadiging: Het punt waarop een luchtmassa de waterdamp niet meer kan vasthouden bij de temperatuur van dat moment. Met andere woorden: wanneer de relatieve vochtigheid 100% bedraagt. Wanneer dit punt bereikt wordt, condenseert het vocht meestal tot waterdruppels. Hoe warmer de luchtmassa, des te meer waterdamp ze kan bevatten.

Naar het begin van deze pagina.

 

W

warmtefront: De buitenste rand van een aankomende massa warme lucht. Wanneer deze een stationaire massa koude lucht ontmoet, stijgt de warme lucht op, waardoor deze afkoelt. Condensatie kan hierop volgen, waardoor wolken kunnen ontstaan en neerslag kan gevormd worden. Een warmtefront wordt op een weerkaart voorgesteld als een lijn met halve bollen langs één zijde.

windschering: Beweging veroorzaakt doordat een laag lucht over een andere heen schuift, die zich met een andere snelheid en of in een andere richting voortbeweegt.

Naar het begin van deze pagina.

X

 

Naar het begin van deze pagina.

Y

 

Naar het begin van deze pagina.

 

Z

zure regen: Regen die zuur is door de erin opgeloste zwaveldioxide en andere vervuiling.

 

Naar het begin van deze pagina.