Voorbereiding voor een weersverwachting

Voorbereiding voor een weersverwachting

Home
Hoger


Meteorologen onderscheiden 2 soorten methoden voor het maken van een weersverwachting: voor de eerste heeft men geen metingen nodig, voor de tweede wel. Als we kijken naar de neerslagverwachting, dan zijn er in de eerste groep 2 fundamentele methoden die indrukwekkende resultaten geven. De eerste, gebaseerd op de persistentie (het aanhouden) van het weer, is de eenvoudige verwachting dat de neerslag morgen gelijk zal zijn aan deze van vandaag. Op gematigde breedten komt zo'n verwachting in ongeveer 70% van de gevallen uit, maar men kan er natuurlijk geen verandering mee voorspellen.
De tweede methode die geen metingen vereist is de klimatologische methode, die uitgaat van meerjarige gemiddelden. Wanneer voor een bepaalde plaats statistisch is aangetoond dat het er in januari gemiddeld 10 dagen regent, dan zouden we voor iedere derde dag regen kunnen voorspellen. De nauwkeurigheid zou dan op gematigde breedten opnieuw 70% zijn.
Bij deze twee methoden wordt er dus geen rekening gehouden met hoe het weer in werkelijkheid is. Willen meteorologen een nauwkeurigheid van meer dan 70% halenn dan moeten zij op een andere manier te werk gaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een grote verscheidenheid aan bronnen die een gedetailleerd beeld geven van de huidige atmosfeer. Deze informatie wordt ingevoerd in de computermodellen die de hele aardatmosfeer omvatten en worden dan gebruikt voor het simuleren van toekomstige weersituaties. Zowel de huidige als de gesimuleerde situaties worden weergegeven op weerkaarten.

De rol van de mens.
Menselijke waarnemingen voorzien de meteorologen van gegevens. Tot het wereldwijde, op het vasteland werkende meetnet behoren mensen die in dienst zijn van weerdiensten, mensen die werkzaam zijn in weergevoelige industrieën en particulieren die zich officiële waarnemers mogen noemen.
De waarnemers werken volgens vastomlijnde regels. Metingen worden verricht op vaste tijdstippen; gewoonlijk om de 6 uur, maar in sommige gevallen om de 3 uur. De belangrijkste metingen zijn vochtigheid, maximum- en minimumtemperatuur, regenval, windsnelheid, de richting waarin de wolken bewegen, het type en de hoogte van wolken, de bedekkingsgraad    (= deel van de hemel met bewolking) en de luchtdruk op zeeniveau.
Zo snel mogelijk wordt al deze informatie omgezet in een numerieke (cijfer)code en naar een regionaal centrum gezonden. Hier worden alle weerrapporten van een bepaalde plaats geverifieerd en doorgezonden naar het centrale instituut dat de weersverwachtingen opstelt.
Automatische weerstations kunnen ook periodiek hun metingen verrichten. Metingen hoog in de atmosfeer worden verricht door middel van radiosondes. Radarzenders leveren ook neerslaggegevens en satellieten meten de infrarode straling (warmte) die van het aardoppervlak komt.

Het juiste weerbeeld.
Meteoreologen moeten bij hun berekeningen uitgaan van een zo nauwkeurig mogelijk beeld van de mondiale weersituatie. Hoe groter de fouten zijn waarmee zij beginnen, des te sneller loopt de betrouwbaarheid achteruit. Er worden echter veel meer metingen verricht op het land dan op zee of in de lucht. Satellieten kunnen deze onevenwichtige toestand enigszinds verkleinen, maar ook zij hebben hun beperkingen. Zo kunnen op sommige plaatsen alleen metingen worden verricht wanneer de satelliet er loodrecht overheen komt.
Eén satelliet kan per dag 150.000 metingen verrichten. Binnen het vastgestelde rapportage-interval van 6 of 3 uur moet iedere weerdienst materiaal van al zijn bronnen verzamelen, het op fouten controleren, in een standaardvorm gieten en vervolgens invoeren in de computermodellen van de atmosfeer.

De weerkaart.
Het tekenen van weerkaarten gebeurt tegenwoordig door computergestuurde tekenmachines (plotters). De basisprocedure is hierbij echter niet veranderd. De weersituaties worden op een kaart aangegeven. Overal op aarde worden hiervoor dezelfde symbolen gebruikt zodat de gebruikers altijd weten wat er wordt bedoeld.
Tussen de punten van gelijke luchtdruk worden lijnen getrokken, isobaren genoemd. Gesloten isobaren wijzen op gebieden met hoge en lage druk, die gewoonlijk worden aangegeven met de letters H en L. Vervolgens worden de koude- en warmterfronten met behulp van satellietopnamen geïdentificeerd en ook op de kaart aangegeven. Gebieden met regenval worden soms ook gearceerd.
Ook voor de hogere luchtlagen worden weerkaarten getekend.

Circulatiemodellen.
De snelste supercomputers kunnen nu meer dan een miljard berekeningen per seconde verrichten. Binnen een uur kunnen zij een stel verwachtingen produceren voor een grote verscheidenheid van afnemers, uiteenlopend van de media tot luchthavens.
Het interpreteren van de resultaten van computerberekeningen is een belangrijk aspect bij het opstellen van weersverwachtingen. Satelliet- en radarbeelden die niet in de computermodellen kunnen verwerkt worden, kunnen vaak aangeven waar de simulaties zullen afwijken. Meteorologen kunnen ook beschikken over satelliet- en radargegevens die zijn binnengekomen nadat de 'sluitingstermijn' voor de computer was verstreken. Interpretatie van dit materiaal kan leiden tot verfijningen van de weersverwachting voor de komende dag. Zulke afwegingen maken deel uit van het hectische karakter van een weerdienst. De laatste weerberichten gaan de deur uit op het moment dat de volgende ronde van metingen op punt staat om binnen te komen. Dan begint het proces weer van helemaal opnieuw.

Naar het begin van deze pagina.