De Föhn veroorzaakt niet alleen warm weer, maar
hij heeft vooral in zijn voorstadium een sterk negatieve invloed op het
behaaglijkheidsgevoel van veel mensen. Hij is dan nog niet tot beneden in het dat
doorgedrongen. Met Föhn wordt de droge en warme daalwind bedoeld aan de lijzijde van een
bergrug, dus van de wind afgekeerde zijde.


Föhn met stuwbewolking. Föhn
met Altocumulus Lenticularis.
De Föhn kenmerkt zich door een belangrijke temperatuursstijging, een enorm teruglopen
van de relatieve vochtigheid en toenemende windsnelheid, die aan de voet van de
berghelling kan oplopen tot boven de 100 km per uur. Bij de top van de berg staan naast
Cirrus en Cirrocumulus de typische Föhnwolken, vaak gerangschikt in banken met een
golfpatroon, soms als afzonderlijke exemplaren. De Föhnwolken hebben veelal de vorm van
een sigaar, vis, dolfijn of amandel. Hun randen zijn scherp begrensd. Ze veranderen maar
weinig van vorm en plaats (zie foto boven rechts)

De luchtstroomt golvend door de wolk heen. Hij groeit daardoor aan de voorzijde bij de
opwaartse stroming aan, maar verdampt in de dalende tak aan de achterzijde, zodat vorm en
plaats vrijwel gelijk blijven.
Hoogte: 100 - 3000
meter.
Ontstaan: In de
landstreken aan de Noordkant van de Alpen worden twee soorten Föhn onderscheiden.
* De anticyclonale föhntoestand: Daarbij ligt het
Alpengebied westelijk van een krachtig hogedrukgebied boven de balkanlanden. Hierbij is de
hemel wolkenloos of slechts licht bewolkt. In de van zuid naar noord lopende alpendalen
waait de 'zuidföhn'.
* De cyclonale föhntoestand: Hierbij trekt een Atlantisch
lagedrukgebied van Spanje en Frankrijk naar Corsica, Sardinië en Noord-Italië. Door stuw
tegen de Zuid-Alpen valt daar langdurig en overvloedig regen en of sneeuw. De föhnmuur,
door voorkant van de stuwbewolking, reikt tot boven de hoofdkam van de Alpen. Verder
noordwaarts is de bewolking in het föhngebied gebroken, gelaagd en aan oplossing
onderhevig.
Door luchtstromingen rond de Middellandse Zee-depressie wordt vochtige lucht naar de
Alpen getransporteerd. Die vormen een hindernis, waartegen lucht gedwongen wordt te
stijgen. Hierbij koelt de lucht eerst 1° C per 100 meter stijging af. Bij het voorbeeld
hierboven begint de lucht met 12° C in Bolzano (Italië). Op 800 meter hoogte, bij 4° C
is de lucht verzadigd. De stuwbewolking begint zicht te vormen. De temperatuur daalt nu
met 0,6° C per 100 meter. Op 2800 meter hoogte is de temperatuur -8° C. Door regenval
tegen de loefzijde, de windwaartse berghelling wordt veel vocht afgevoerd. De voorzijde
van de stuwbewolking reikt tot boven de bergkam. Men noemt dat de föhnmuur.
De niet meer met waterdamp verzadigde lucht daalt aan de lijzijde en wordt elke 100
meter 1° C warmer. Als hij tot München (Duitsland) 2300 meter daalt, stijgt de
temperatuur van -8° C tot +15° C. Dat kan van hartje winter gemakkelijk het geval
zijn. Bovendien neemt de relatieve vochtigheid af. De absolute hoeveelheid blijft namelijk
gelijk, maar de temperatuur stijgt!
In Europa komt de Fohn hoofdzakelijk voor in Zwitserland, Oostenrijk en Zuid-Duitsland.
Het grootste föhngebied op aarde vormt het Westen van de Verenigde Staten. Daar vormen de
noord-zuid-lopende Rocky Mountains een blokkerende hindernis voor de brede westenwind
gordel van de gematigde breedten. De Föhn aan de lijzijde heet daar Chinook (spreek
uit: sjinnoek). Hij doet zich in een veel groter gebied gelden dan de Föhn in Europa. Bij
zuidoostenwind is er zelfs in ons land wel eens sprake van een lichte föhntoestand.
Sommige mensen reageren daar geestelijk en lichamelijk ongunstig op (zie verder).
Betekenis voor het weer:
* De Föhn wordt warmer en droger
naarmate hij dichter bij het dal komt. Omdat in de winter de aanwezige sneeuw begint te
smelten en het smeltwater tussen berghellingen en sneeuwdek komt, stijgt het lawinegevaar.
* Zuid-Föhn is een slecht-weer-teken, want hij behoort bij
depressies die vooral de zuidkant van de Alpen belagen. Hij kan lang aanhouden. Pas als
vanuit het westen op grote hoogte de wind draait naar west tot noordwest en de bewolking
begint op te trekken, volgt een weersomslag.
* De Föhn komt het vaakst voor in het voorjaar, de herfst en de
winter.
Invloed op de mens:
Sommige mensen hebben echt last van de Föhn. De föhnziekte uit
zich door hoofdpijn, misselijkheid, slapeloosheid, onzekerheid, gevoelens van twijfel,
neiging tot zelfmoord, concentratieverleis dat leidt tot ongelukken en dergelijke. Hoewel
medische behandelingen deze symptonen wat kunnen verlichten, is bij overgevoeligheid voor
Föhn verhuizing vaak het enig afdoende redmiddel.
Naar het begin van deze pagina.