In Amerika en
Noord-Europa is sneeuw in de wintermaanden een normaal verschijnsel en vele bergtoppen
over de hele wereld zijn er permanent mee getooid. De Kilimanjaro in Tanzania heeft een
permanente sneeuwkap, terwijl de berg slechts drie graden ten zuiden van de evenaar ligt.
Sneeuwvlokken beginnen als ijskristallen die een wolk vormen als waterdamp rond minuscule
vaste deeltjes bevriest op de middelhoge en hoogste niveaus van de atmosfeer. De
afzonderlijke ijskristallen groeien geleidelijk aan elkaar en vormen sneeuwvlokken. Zodra
de sneeuwvlokken zwaar genoeg zijn, vallen ze naar de grond. IJskristallen nemen
afhankelijk van de temperatuur en de vochtigheid van de temperatuur en de vochtigheid van
de omringende luchtmassa vele vormen aan.
Met de uitvinding van de microscoop werd voor het eerst de schoonheid en diversiteit van
de ijskristallen zichtbaar gemaakt. De Amerikaanse boer William Bentley (1865-1931) maakte
duizenden vergrotingen van foto's van ijskristallen en merkte op dat er geen twee
kristallen identiek waren.
De temperatuur van de sneeuw.
De sneeuw die uit een wolk valt, smelt vaak onderweg en bereikt als regen de
grond. Het smeltproces onttrekt echter latente warmte aan de omringende lucht, waardoor de
luchttemperatuur daalt en de kans groter wordt dat de sneeuw die daarna valt de grond zal
bereiken.
Interessant is dat de temperaturen rond het vriespunt ideaal zijn voor sneeuw en lagere
temperaturen niet. Want hoe warmer de sneeuw, hoe meer vocht deze bevat en hoe groter de
vlokken zullen zijn. Aangezien de sneeuw bij een temperatuur van omstreeks 0° Celsius kan
smelten, kan hij grotere vlokken vormen als hij weer bevriest. Het gevolg hiervan is dat
zeer kleine veranderingen in temperatuur het verschil maken tussen sneeuw of regen
uitmaken.
Sneeuw kan in zeer veel verschillende vormen op de grond vallen, die afhankelijk zijn van
wind, temperatuur en vochtigheid. Bij luchttemperaturen ver beneden het vriespunt ontstaan
kleine, poederachtige vlokken die ideaal zijn voor de skisport. Sneeuwvlokken die bij
temperaturen dichter bij 0° Celsius worden gevormd, zijn groter en natter en blijven vaak
aan oppervlakten kleven. In de zogenaamde sneeuwjachten kan de sneeuw door de krachtige
wind in dalen en tegen huizen worden opgehoopt. Als de sneeuw eenmaal is gevallen, kan ze
smelten of bevriezen, waardoor ze harder en compacter wordt.
In bergachtige gebieden kan een ophoping van sneeuwlawines veroorzaken. Dit wordt vaak
veroorzaakt door nieuwe neerslag van losse poedersneeuw op een harde basis die door
eerdere sneeuwbuien is gevormd.
Blizzards (hevige sneeuwstormen) komen vaker voor, maar zijn net zo gevaarlijk.
Ze ontstaan door de combinatie van zware sneeuwval, lage temperaturen en krachtige winden
en kunnen hele steden lam leggen. De white-out is een verschijnsel dat hiermee
verbonden is en doet zich voor als de grond en de hemel niet meer van elkaar te
onderscheiden zijn door zware sneeuwval en lage bewolking, waardoor navigatie onmogelijk
wordt. In landen waar deze omstandigheden voorkomen, behoren de waarschuwingen voor
blizzards tot de belangrijkste weervoorspellingen.
Naar het begin van deze pagina.